Kapitel 10

                                                                                           Kapitel 11

Lidwoorden

In dit hoofdstuk gaan we het hebben over lidwoorden. Dat zijn die kleine woordjes die je vaak voor een zelfstandig naamwoord ziet staan.  In het Nederlands hebben we er drie: de, het en een. In het Duits zijn er meer. 

Opdracht 1

Kijk goed naar het filmpje hieronder.


Een regel over de lidwoorden

Maar er zijn ook regels. Hieronder kun je een bestand downloaden over de belangrijkste regel:

Woorden voor mannelijke personen zijn mannelijk (der-woorden), woorden voor vrouwelijke personen zijn vrouwelijk (die-woorden).


Opdracht 2

Leer de woordjes uit het pdf-bestand hierboven zo dat je weet welk lidwoord erbij hoort. Schrijf ze over in je schrift en oefen met je ouders, een vriend of vriendin of met iemand uit je klas.

Mannelijk, vrouwelijk en onzijdig

Er bestaan dus mannelijke, vrouwelijke en onzijdige zelfstandige naamwoorden. Hieronder zie je welke lidwoorden daarbij horen.

Mannelijk: der Mann - ein Mann

Vrouwelijk: die Frau - eine Frau

Onzijdig: das Kind - ein Kind


Het handigste is om bij elk zelfstandig naamwoord meteen het lidwoord te leren.

Dus niet:

Lehrer = leraar, maar: der Lehrer = de leraar                            Lehrerin = lerares, maar: die Lehrerin = de lerares

Opdracht 3

Die Wochentage

De namen van de dagen van de week zijn allemaal mannelijk. Kijk naar het filmpje hieronder en noteer de namen van de dagen in je schrift. Leer ze daarna goed.



Opdracht 4

Woordenboek-oefening

Bij het leren van een vreemde taal zul je vaak een woordenboek nodig hebben. 

Zoek op dit on line woordenboek de woorden op die hieronder staan. Schrijf ze in het Nederlands en in het Duits in je schrift. Zet er steeds het juiste lidwoord bij. 

appel / boom / café / droom / ezel / fruit / groente / hoed / idee / jaar